BoekenKorte verhalenDe Gezant - Mike Jansen

De Gezant – Mike Jansen

-

Mike Jansen loopt al even mee in het sciencefiction/fantasy wereldje en schrijft naast boeken als de Kronieken van Cranborn vooral heel veel korte verhalen, die hij ook instuurt bij verschillende wedstrijden. Eerder plaatsten we van zijn hand Leviathanjager en Cryptograal. Zelf organiseert hij jaarlijkse de EdgeZero Verhalenwedstrijd, waarin alle verhalen van dat jaar die ingezonden zijn bij verhalenwedstrijden na een rondje bijschaven nog eens kunnen meedoen. De bundel winnende verhalen die daar telkens uitkomt is een mooie staalkaart van het genre.

Dit jaar deed Mike mee aan de Waterloper schrijfwedstrijd en koos hij ‘ons’ thema: De Grote Jacht. We zij dan ook zeer blij het verhaal te mogen plaatsen!


De Gezant
Mike Jansen

Bij Wotun, de winter was koud dit jaar. “Fimbulkoud,” gromde Ragner. Zijn adem kwam in witte wolken naar buiten. Hij sjokte verder over het pad dat langs de berghelling voerde. Aan de andere kant van de pas lag Huskedet, het dorp dat hem had ingehuurd. Hun aanbod was genereus voor een skraeling op leeftijd. Hij greep de steel van zijn bijl even vast. Genoeg bandieten die grijs haar voor zwakte hadden aangezien.

Hij rook het vuur voor hij een uitstekende rots passeerde. Voorzichtig keek hij voorbij de steen, waarbij hij zorgvuldig vermeed in de diepte te kijken. Een slinger in het pad vormde een klein, beschut plateau, waar nu een vuurtje brandde. Een enkele reiziger zat er zijn handen te warmen. Ragner twijfelde. Weinigen trotseerden de winterkou tenzij ze een doel hadden. De vreemdeling zag er jong uit, een jongen eigenlijk nog. Hij haalde diep adem en bedacht een vijftal mogelijke uitkomsten van een ontmoeting. In tegenstelling tot zijn vroegere berserker-strijdmakkers, nam hij altijd de tijd om zijn kansen in te schatten. Hij had er een bijnaam aan overgehouden: Ragner de Sluwe.

Vol schijnbaar zelfvertrouwen naderde hij het vuur. De jongen merkte hem pas op toen hij vlakbij was. Ragner zag een kort moment verrassing, maar geen angst. Dat zette hem aan het denken. Ofwel de jongen was zelfverzekerd van zijn kunde, of de aanblik van een grijze krijger deed hem weinig. Hoe het ook zou lopen, Ragner zou er zijn voordeel mee kunnen doen. Van dichtbij was de jongen zelfs nog jonger dan hij eerder dacht. Hij moest zijn baard nog krijgen, maar Ragner vermoedde dat hij dat compenseerde met veel levenservaring. Een opvallend litteken liep van zijn voorhoofd, over zijn donkere linkeroog tot ver over zijn wang.

“Goed vuur,” bromde Ragner. Hij knikte naar de brandende houtblokken.

De jongen knikte terug en gebaarde met een hand naar de andere kant.

De oude krijger zette zijn rugzak neer tegen de rots, pakte een extra vacht en sloeg die om zich heen, voor hij zich op de koude grond bij het vuur liet zakken. Hij legde zijn bijl binnen handbereik naast zich.

“Ik dacht dat ik de enige was die deze pas trotseerde in de winter,” zei Ragner terwijl hij zijn vingers naar het vuur uitstrekte.

“Die gedachte was bij mij ook opgekomen,” zei de jongen. Zijn stem klonk zwaarder dan Ragner verwachtte. “Dan heb ik die houtblokken niet voor niets meegezeuld.”

“Ik hoopte eigenlijk voorbij de pas een boompje te kunnen vellen en daar een flink vuur mee te maken.”

De jongen grinnikte. “Dan had je de hele nacht door moeten lopen,” zei hij. “Ik heb er bijna een hele dag over gedaan om op dit punt te komen.” Hij gebaarde in de richting vanwaar hij gekomen was. “De sneeuw is diep en het pad is bijna onzichtbaar.”

“Dat is vroeger dan ik gehoopt had,” zei Ragner. “De kou en sneeuw zijn vroeg dit jaar.”

“Als een fimbulwinter,” voegde de jongen toe.

“Dat dacht ik net voor ik jou hier zag zitten.” Ragner keek bedachtzaam naar de ander. “Ik reis naar Huskedet.”

“Leuk dorpje. De mensen daar zijn angstig. Geruchten over fjeltrollen en dverger die samenspannen tegen de mensen.” De jongen schudde zijn hoofd. “Ik ben niet blijven wachten. De pas was nog open, dus ik heb het erop gewaagd.”

Ragner knikte in de richting van waaruit hij was gekomen. “Mijn pad was enkel bevroren. Nog geen sneeuw.”

“De goden lijken me gunstig gezind dan,” zei de jongen. Hij pakte een stuk brood en een homp kaas uit zijn plunjezak, brak een stuk van elk af en bood dat aan Ragner aan, die het dankbaar aannam. In ruil bood hij een stuk van een van zijn meegenomen worsten en een beker mede aan. Ze aten in stilte.

“Vertel me wat een oude krijger in Huskedet komt doen,” zei de jongen.

Ragner overwoog wat hij zou vertellen. Hij besloot dat er weinig reden was niet de waarheid te vertellen. “De dorpsoudsten hebben me enkele weken geleden ingehuurd om bij het invallen van de winter de verdediging van Huskedet op me te nemen.”

“Je zou denken dat ze een jongere krijger wilden,” zei de jongen.

“Die hebben ze zat, was mijn indruk. Allemaal jonge heethoofden. Wat ze niet hebben is inzicht, strategie.”

De jongen knikte. “Dat leren ze zelden af voor het te laat is.”

Ragner keek de jongen aan. Hij vermoedde een diepere wijsheid dan menigeen op die leeftijd gegeven was. “Ze noemen me “Ragner de Sluwe”, omdat ik altijd uitwegen en oplossingen vind.”

De jongen hief zijn beker en dronk de laatste mede. “Kracht zonder doel is nutteloos. Stuur de kracht naar het zwakste punt en je doorbreekt de sterkste tegenstand.”

Ragner knikte en dronk zijn eigen mede. “Wie neemt de eerste wacht?”

“Als teken van vertrouwen zal ik als eerste slapen,” zei de jongen met een brede glimlach.



De volgende ochtend was de jongen al vertrokken. Ragner schudde de sneeuw van de vacht waarin hij geslapen had en bond die vervolgens weer op zijn rugzak. Toen hij het pad richting Huskedet volgde, viel zijn oog op een eenzame, zwarte veer die hier op de verse sneeuw lag. Raaf. Dat betekende meestal dat er ook wolven in de buurt waren. Misschien niet op de pas, maar in de bossen daar voorbij. Hij pakte zijn bijl vast om zich gerust te stellen.

Naarmate hij verder de pas in klom werd de sneeuwlaag dikker. Er stak een ijzige noordenwind op die hem door alle lagen kleding verkilde. Het enige dat hem warm hield, was stevig doorploeteren.

De avond naderde al toen hij de pas verliet en bij de bosrand aankwam. Het was nog vele mijlen naar Huskedet, maar hij moest een slaapplaats vinden. Na enig zoeken vond hij een holte in een rotswand, naast een open plek die tot de bosrand reikte, waar eerdere reizigers geschuild hadden. Hij verzamelde hout en met zijn bijl maakte hij een omgevallen boom kleiner, zodat hij de houtblokken mee kon nemen. Een half uur later brandde het vuur voor de ingang. Geen moment te vroeg, in de verte klonk wolvengehuil. Ragner controleerde zijn houtvoorraad en verzekerde zich ervan voldoende te hebben om de nacht door te komen.

Hij at en daarna doezelde hij bij het vuur, bedacht op elke beweging voorbij de halve cirkel van vuur die hij had aangelegd.

Ergens midden in de nacht kwamen ze. Hij schrok wakker van gehuil, dichtbij. Snel legde hij verse takken op het vuur en in de flakkerende schaduwen zag hij grijze en bruine lijven voorbijschieten. Af en toe werd een blik op hem geworpen en dan zag hij de vurige weerkaatsing van de wolvenogen. Vanuit de bomen klonk regelmatig gekras van een stel raven die zich daar verschanst hadden.

Ragner greep de steel van zijn bijl goed vast toen een immense, zwarte wolf zijn vuur naderde en hem door de vlammen aankeek. Zo te zien was het dier al eens geraakt door een bijl of zwaard getuige de kale plek die schuin over zijn kop liep.

“Niet vandaag, makker,” zei Ragner. Hij klopte op het blad van zijn bijl. “Mens of dier, niemand overleeft een kus van mijn bijl.”

Even later was de open plek weer leeg. In de verte hoorde hij nog het gekras van raven. De rest van de nacht dommelde hij, altijd licht genoeg om het vuur weer op te stoken, tot de zon opkwam. Hij hoopte dat de wolven niet overdag zouden jagen. Genoeg reden om zich te haasten richting de veilige palissaden van Huskedet.

Halverwege de middag verliet het pad het bos en links van de weg lag een dorpje, misschien vijftig huizen, met inderdaad een palissade eromheen. Daarbuiten lagen ondergesneeuwde akkers en op enige afstand lagen boerenschuren waar hij vee vermoedde. Het zag er erbarmelijk uit en hij schudde zijn hoofd. Hij hoopte maar dat er voldoende mannen waren om te vechten. En zo niet, dan moest hij de vrouwen en kinderen bijbrengen hoe ze een vijand konden verslaan. Dat was niet voor het eerst.

Bij de poort werd hij opgewacht door de twee dorpsoudsten, Palle en Lundman, die hij eerder gezien had.

“Heren. De winter is aangebroken. En hier ben ik.”

Palle reikte hem als eerste de hand. “De winter is vroeg dit jaar. De vorige drie winters hadden wij honger omdat bandieten ons afpersten. Dit jaar willen we onze oogst voor onszelf houden. Dus wees welkom.”

De andere man was lang en mager, zijn hoofd vrijwel kaal. “Ragner de Sluwe. Ik hoop dat je je naam eer aandoet. Het thing heeft besloten, dus er is een meerderheid. Dat wil niet zeggen dat iedereen meedoet.”

Ragner haalde zijn schouders op. “Als het om leven en dood gaat worden principes snel opzijgezet. Ik wil me graag opfrissen en dan het thing toespreken. Ik heb noden.”

“Natuurlijk,” zei Palle. “Mijn dochter, Frieda, is vorig jaar weduwe geworden, zij heeft een slaapplek voor je. En eten en drinken natuurlijk.”

Ragner glimlachte. “Een genereus aanbod, Palle.” Hij liet de dorpsoudsten voorgaan en gedrieën passeerden ze de poort en liepen een grote binnenplaats op.

Drie modderpaden liepen verschillende delen van het dorp in. Palle nam de meest rechtse en bij het vierde huis stopte hij en klopte op de deur. Zonder te wachten duwde hij de deur open en stapte naar binnen.

Ragner volgde en kwam in een knusse huiskamer waar een stenen open haard vrolijk brandde. Naast de haard stond een rijzige vrouw met donkerrood haar, staalblauwe ogen en een streng gezicht.

“Frieda, de skraeling over wie ik je vertelde is hier.”

Frieda kruiste haar armen voor zich. “Mijn Bjorn is net een jaar dood en je bent alweer aan het koppelen? Je bent onverbeterlijk, vader.”

Palle stapte opzij zodat Ragner naar voren kon lopen. Hij knikte naar de vrouw. “Ik ben ingehuurd om dit dorp te verdedigen, vrouwe. Niet om gekoppeld te worden.” Hij keek opzij naar de dorpsoudste die een balk bestudeerde. “Ik kan in de schuur of voor de open haard slapen.”

De vrouw keek hem schattend aan. “We zullen zien.”

Palle kuchte. “Je kunt onze bezoeker tenminste eten en drinken bieden, dochter.”

“Dat zal niet nodig zijn.” Ragner zette zijn rugzak in een hoek. “Ik wil eerst het thing spreken en dan de verdediging en de krijgers inspecteren. Hij ging de dorpsoudsten voor naar buiten en wachtte ze in de straat op.

“Het viel me op dat de palissades er slecht bij staan,” zei Ragner.

Palle knikte. “We hebben net genoeg mankracht om te planten, verzorgen en oogsten. En het vee moet natuurlijk elke dag verzorgd worden.”

Ze wandelden naar een grote hal in het midden van het dorp. Ragner merkte op dat de stevige houten balken en het berkenbasten dak storm, kou, regen en sneeuw zouden weerstaan, maar geen bescherming voor vuurpijlen boden. Hij hoopte dat het niet zover zou komen.

In het thing brandde een vuur in een centrale put. Ver boven hen viel licht naar binnen door het afvoergat voor de rook.

Een stel grijsaards zat dicht bij het vuur terwijl kinderen af en aan renden en met elkaar speelden.

“De oudsten passen op de kinderen,” zei Palle. “Het is bijna tijd voor het avondeten, dan komen de mannen en vrouwen van het veld. Een goed moment om ze toe te spreken.” Inderdaad kwamen er al vrouwen met potten en pannen het thing inlopen die ze boven het vuur hingen. Een half schaap werd aan een spit geregen en knollen, wortels, bonen en kruiden gingen de potten in. Terwijl ze toekeken vulden etensgeuren de hal.

De zon ging onder en de hal was nu gevuld met dorpelingen. Ragner telde ruim tien handen mannen en bijna twintig handen vrouwen. “Zijn dit alle mannen?” vroeg hij.

Palle schudde zijn hoofd. “We missen een handvol. Jagers. Er zijn zwijnen in de buurt. In de zomer moeten we ze wegjagen van de akkers, in de winter lokken we ze met ons afval.” Hij wees op de tonnen met schillen en afgedankt loof.

“Die hebben bogen, neem ik aan?”

Palle knikte. “En pieken om de ondieren op afstand te houden.”

Ragner knikte. “Ik ken ze. Levensgevaarlijk.”

Lange tafels werden opgesteld en gedekt. Vers tunnbröd, stoofpotten, gräddfil, honing, rakfisk en schalen met vlees en drank werden neergezet en mensen vulden broden met vlees en groenten en stonden of zaten in groepjes te eten.

Zodra iedereen voorzien was, pakte Palle een pot en een lange lepel en sloeg daarmee op de pot tot de hal stilviel en alle aandacht op hem gericht was.

“Luister naar me,” riep hij. “Vandaag is de skraeling aangekomen. Hij gaat ons helpen de bandieten te weerstaan die elk jaar een deel van ons harde werk hebben opgeëist.”

Ragner kwam naast hem staan. “Mijn naam is Ragner.” Hij keek de hal rond. “Ja, ik ben grijs. Maar nog jong genoeg om bandieten te bestrijden. En ik heb wijsheden opgedaan die ik jullie mannen wil bijbrengen. Ik wil een uur van jullie tijd in de ochtend, middag en avond en van sommigen verwacht ik meer. Als we het goed aanpakken, zijn jullie voor altijd van de bandieten verlost.”

“En de vrouwen,” klonk een stem achter uit de zaal. Ragner keek en zag daar Frieda staan.

Ragner glimlachte. “Laat niemand zeggen dat de vrouwen van Huskedet zwak zijn. Een man slacht je gelijk een zwijn. Dus slijp je slachtmessen. Je zult ze nodig hebben.”


###


Dezelfde avond nog liep Ragner met de mannen en een deel van de vrouwen uit het dorp langs de palissaden, wees zwakke punten aan en deelde bevelen uit.

Elk huis kreeg extra wapens. Messen, bijlen en knotsen moesten goed bereikbaar zijn. Een half dozijn van de jongere mannen die hun baard nog moesten groeien, kregen opdracht te gaan oefenen met pijl en boog tot hun vingers bloedden en hun doelwitten tot pulp waren geschoten. Ragner wilde ze uit de weg hebben van de echte gevechten, maar wel een bijdrage laten leveren. Tot zijn genoegen sloot een aantal jonge meisjes zich bij de jongens aan.

“Ik zoek een jonge, lichte vrouw die goed kan klimmen,” zei Ragner tegen Frida die sinds zijn toespraak niet van zijn zijde geweken was.

“Hella. Ik haal haar.”

De jonge vrouw die ze bracht was inderdaad broodmager, maar wel pezig en gespierd.

Ragner wees naar het dak van de grote hal. “Ik heb twee opdrachten voor je. Breng emmers water naar dat dak en heel veel lappen. Mochten er brandpijlen op het dak worden geschoten, doof ze dan met natgemaakte lappen. Het tweede is veel belangrijker, ik heb een uitkijk nodig. Kun je goed schreeuwen?”

Hella keek opzij naar Frieda die knikte. Ze zette een keel op waardoor iedereen in de omgeving verrast omkeek of handen op oren legde.

“Duidelijk,” zei Ragner. “Kleed je warm aan, je zult daar lang verblijven en we hebben je scherpe ogen hard nodig om ons goed voor te bereiden op ongewenste bezoekers.”

“Ik zal mijn boog ook meenemen.” De jonge vrouw knikte naar Frieda en haastte zich weg.

“Haar ouders stierven toen ze nog jong was. Ze zorgt al vanaf haar achtste voor zichzelf en haar kleine broertje,” zei Frieda.

“Heeft niemand haar opgenomen?”

Frieda schudde haar hoofd. “Haar ouders waren van buiten. Dus niemand voelde zich geroepen. En toen ze voor zichzelf bleek te kunnen zorgen, was er geen noodzaak meer.”

“De tragiek van het leven,” mompelde Ragner. Hij wendde zich tot de dorpelingen die nog bij hen stonden. “Morgen bij zonsopgang een uur wapentraining. Breng iedereen die je kent. Wie een wapen kan vasthouden, wil ik morgen zien.”


###


Elke ochtend, elke middag en elke avond stonden de dorpelingen op het dorpsplein. Ze oefenden met zwaarden, bogen, bijlen, hamers en messen. Ragner liet ze zwoegen tot ze rood van inspanning zagen, ook al twijfelde hij of ze meer dan een gevecht tegen een vastberaden tegenstander zouden overleven. In ieder geval zouden ze met wapen in de hand sterven en Valhalla kunnen betreden.

De palissaden werden vervangen en versterkt waar nodig. Het weer werkte mee zodat verse palen de grond in konden.

Met de sterkste dorpelingen besprak hij de verdedigingspunten en de strategie om aanvallers een zo hoog mogelijke prijs te laten betalen. Daarvoor moest elke stap pijn doen, elke aanval bloedig worden afgeslagen, geen genade voor gewonden of gevangenen.

“Op een na,” zei Ragner. “Laat er altijd een leven die getuigt van de rechtvaardige woede van de inwoners van dit dorp. Laat ze drie keer nadenken voor ze ons weer aanvallen.”

Elke avond besprak hij de voortgang met de dorpsoudsten, die tevreden waren met zijn resultaten.

Ragner was zelf minder te spreken. “Ik ken de bandieten nog niet, dus ik weet nog niet hoe goed onze maatregelen gaan werken.”

Palle glimlachte broos. “Wij zien veranderingen ten goede, skraeling. Ons dorp is van een mak lam in een egel veranderd. Nog steeds vreedzaam, maar bereid schade toe te brengen aan wie ons aanvalt.”

Ragner schudde zijn hoofd. “Dat is nog niet genoeg. Ik zie in enkelen de vonk die nodig is om een troep wolven te worden, maar het kost tijd. Ik weet niet of we die hebben.”

Elke avond sliep hij voor de open haard. “s Ochtends kraakten zijn spieren en moest hij zich opwarmen tot hij weer normaal kon lopen.

Aan het eind van de eerste week zei Frieda “s avonds tegen hem: “De grond is te hard voor je.”

“Niets wat een extra strozak niet kan oplossen. Ik wil niemand tot last zijn.”

Frieda kwam voor hem staan en keek hem aan met haar staalblauwe ogen. “Mijn Bjorn was ook zo. Niemand tot last willen zijn. Maar sterk. En beschermend. Een zwijn kreeg hem te pakken. We vonden ze bij elkaar. Ondanks zijn verwondingen was Bjorn het zwijn, een kolossale beer van minstens vijf winters, de baas geworden. Hij stierf met zijn mes in zijn handen.”

Ragner zweeg tot Frieda wegkeek. “Wat wil je dat ik zeg, skraeling? Dat ik een man in mijn bed gemist heb? Dat ik soms een beschermende arm om me heen wil?”

Ragner boog zijn hoofd en glimlachte. Hij pakte haar linkerhand en trok haar mee naar de bedstee.


###


Midden in de nacht klonk een afschuwelijk gekrijs.

Ragner zat meteen rechtop in bed. Naast hem lag Frieda, haar arm nog over zijn middel. Hij schudde haar ruw. “Wakker worden, alarm!”

Hij schoot het bed uit en deed snel zijn kleren aan, gordde zijn mes om en pakte zijn bijl. Achter hem hoorde hij Frieda zich aankleden en haar slagersmessen pakken. Bij de poort stonden al burgers te wachten, velen nog in nachthemd, maar allemaal met helmen, leren hemden en bewapend.

Met enkele grote stappen begaf Ragner zich naar de ladder, stormde naar boven en keek vanaf de omloop naar buiten. Op het pad dat naar het dorp voerde liep een groep mannen met fakkels. Ragner telde snel en kwam op bijna een dozijn mannen uit. Zo te zien ongeregeld tuig in lompen en met roestige wapens, niet meer dan bandieten. Een plan vormde zich in zijn hoofd.

Op honderd voet voor de dichte poort hielden ze halt.

“Wie is daar!” riep Ragner hen toe.

Een breedgeschouderde man van ruim zes voet groot stapte naar voren. “Aye, jullie hebben eten en drinken, wij hebben wapens. Geef ons ons deel, anders komen we het halen!”

Ragner glimlachte wrang, iets wat de bandieten niet zouden zien in het donker. “Laat ons even overleggen!” Snel klom hij naar beneden en wenkte de leiders naar zich toe. Hij fluisterde zijn plan en iedereen nam posities aan naast de poortdeuren. Fakkels werden gedoofd en lampen gedimd.

Met enige inspanning tilde Ragner de balk van de poort op en gooide die opzij. Vervolgens trok hij de deuren open en liep achteruit. Frieda kwam achter hem staan. Hij pakte zijn bijl en stelde zich dertig voet van de poort op. “Kom het maar halen dan!”

De bandieten keken elkaar aan. Kort gefluister, maar ineens slaakten ze bloeddorstige kreten en met geheven wapens renden ze op het dorp af. Ze waren net de poort door toen de deuren dichtgesmeten werden door de dorpelingen.

Verrast hielden de bandieten in.

“Hier!” Ragner zwaaide zijn bijl heen en weer en terwijl ze afgeleid waren omsingelden de dorpelingen de bandieten.

De aanvoerder die net zijn eisen stelde, keek om zich heen, duidelijk ongemakkelijk. “Breng ons ons eten en drinken, dan hoeft er niemand te sterven.”

De dorpelingen zwegen en Ragner deed het woord. “Nee, bandiet, vanavond sterven er velen. Maar niet aan onze kant.” Zodra het laatste woord zijn mond verliet, schoot zijn bijl naar voren en spleet het hoofd van de aanvoerder van de bandieten die meteen dood neerviel.

Nu was er paniek en de bandieten probeerden zich een weg naar buiten te vechten. Ragner zag tot zijn genoegen dat de dorpelingen goed vochten en elkaar niet te veel in de weg liepen. Een van de bandieten duwde een dorpeling opzij en probeerde weg te rennen. Als een furie dook Frieda op zijn rug en stak een van haar messen in zijn schouder. In een stap was Ragner naast hen en toen haar mes naar de keel van de bandiet vloog greep hij haar pols. “Laat deze over,” fluisterde hij in haar oor. Ze keek hem aan met ogen die bijna purper waren in het fakkellicht.

Wat een wolvin, dacht Ragner. Hij draaide zich om en waadde de strijd in. Zijn bijl beslechtte het pleit en nu de dorpelingen zagen dat ze effectief waren, vochten ze ook daadwerkelijk om te doden.

Binnen enkele minuten lagen tien bandieten dood of stervend op het plein. Frieda zat op de rug van de enige, erbarmelijk kermende overlevende, haar mes op zijn keel.

“Pak hun wapens,” zei Ragner. “Valhalla is niet voor dit soort zwijnen.” Hij grijnsde. “Maar de wolven en de zwijnen zijn wel goed genoeg voor hun lichamen. Neem ze mee, gooi ze in het bos.”

“Een paar leven nog,” zei Jarne, een van de oudere dorpelingen.

Ragner haalde zijn schouders op. “Niet lang meer.”

In stilte voerde de dorpelingen hun gruwelijke taak uit.

Het is nodig, maande Ragner zichzelf. Oorlog is smerig, alleen wolven overleven dat. Ze moeten leren wolf te zijn.

“Trek hem overeind,” zei Ragner toen ze bij de laatste bandiet aankwamen. Het was een jongeman, een jongen bijna nog. De wond in zijn schouder bloedde, maar niet overvloedig. “Je kameraden zijn allemaal dood, ze worden door zwijnen of wolven opgevreten. Dat kan voor jou ook geregeld worden.”

De jongeman werd nog bleker dan hij al was.

Ragner hief zijn hand. “Ik kan je ook thræll maken, een leven als slaaf, zodat je je nog nuttig maakt. Het liefst stuur ik je weg zodat je iedereen kunt vertellen dat Huskedet tanden en klauwen heeft gekregen.”

De jongen hief zijn hoofd.

Nee, jij zult nooit thræll worden, dacht Ragner.

“Ik breng de boodschap over. En wij zullen elkaar weerzien.”

“Verbind zijn wond,” zei Ragner. “Ook al zijn de wolven volgevreten vannacht, een bloedend hapje zullen ze zich niet ontzeggen.”


###


De tweede dag na de bandietenaanval kwamen de jagers terug van de jacht. Op hun sleden lagen de karkassen van een dozijn zwijnen, duizenden ponden vers vlees.

Ragner wachtte hen bij de poort op. De aanvoerder was een zekere Karl. Hij herkende de ander meteen, breed gebouwd, gewend orders uit te delen, schichtige, groene ogen die voortdurende de omgeving afspeurden op zoek naar onraad.

“Jij bent de skraeling, niet?” vroeg de man.

“En jij bent Karl, de jager.”

Karl reikte hem de hand en Ragner voelde de kracht daar.

“Het is goed dat jullie er zijn. De nacht voor deze kwamen de eerste bandieten. We hebben ze allemaal op een na gedood.”

“Die laatste verspreidt het gerucht dat jullie vleesgeworden demonen uit Nilfheim zijn,” zei Karl met een grijns. “Er zijn slechtere reputaties.”

“Wanneer de wolven zich bedreigd voelen vormen ze een roedel,” zei Ragner. “Ik verwacht een aanval in de komende week. Die winnen we ook nog wel. Daarna zullen ze er alles aan doen om ons eronder te krijgen.”

“Aye,” zei Karl. “Zelfs een aantal van de landheren en baronnen zullen zich in de strijd mengen. Een dorp dat zich verdedigt, hoe durven we.”

Ragner glimlachte. “Ik ben blij dat we nooit tegenover elkaar hebben gestaan, Karl de jager. Volgens mij ben je een geduchte tegenstander.”

“Lof van de Slachter van Huskedet? Mijn dank is groot.”

“Is dat wat ze vertellen?” Ze keken elkaar aan en begonnen te lachen. “Ik ben blij dat je bogen terug zijn,” ging Ragner verder. “Een aantal van de jongeren is al een week bezig zich te bekwamen, ik denk dat ze wat begeleiding kunnen gebruiken.”

Karl knikte. “Eerst het vlees afleveren, dan weer aan het werk.”


###


De volgende aanval kwam inderdaad een week later. In het holst van de nacht klommen bandieten, bijna twee dozijn, over de palissaden en probeerden een huis in brand te steken.

Het krijsen van Halle vanaf de Grote Hal wekte het merendeel van de dorpelingen en de bandieten moesten zich al snel het vege lijf redden. Systematisch werden ze opgejaagd in patronen die Ragner ze had bijgebracht, zodat elke bandiet tenminste tegenover drie of meer dorpelingen kwam te staan. Door ze uit elkaar te houden, konden ze eenvoudig afgemaakt worden. De pijlen die Halle vanaf het dak afschoot troffen enkele malen doel.

De laatste bandiet gijzelde een jongen en verschanste zich in een hoek tussen twee gebouwen.

“Laat me gaan, of deze sterft!” Hij duwde zijn mes iets harder in de keel van de jongen zodat er een lijntje bloed verscheen.

“Dat is niet nodig,” zei Ragner. “Je bent de laatste, de rest is dood of stervend. Geef je over, dan kun je gaan.”

Frieda stond achter hem en fluisterde: Dat is Halle”s jongere broer. Als hij hem verwondt is zijn leven niet meer zeker.

“Open de poort,” riep Ragner. De dorpelingen gehoorzaamden. “Maak een pad vrij!” Hij keerde zich naar de bandiet. “Ga, voor we van gedachten veranderen. Laat de jongen gaan.”

“Als ik veilig ben!” riep de bandiet. Met de jongen voor zich liep hij richting de poort. Vlak voor hij daar was, hief hij zijn mes om toe te slaan. Een schreeuw en een pijl stak uit zijn hand. Hij liet de jongen los en staarde vol ongeloof naar zijn hand. De volgende pijl raakte zijn schouder en tolde hem om zijn as.

Ragner keek naar het dak en hief beide handen. “Stop met schieten, ik heb hem levend nodig!”

Halle stond daar op de rand van het dak, gewikkeld in besneeuwde huiden, als een vervaarlijke trol met een dodelijke boog. Ze spuugde van de rand van het dak en klom toen terug naar de nok.

Ragner stond voor de gewonde bandiet. “Ik heb je gered, dief. Ik ga je wonden laten verbinden en daarna mag je terug naar waar je vandaan komt. Iedereen die hier met kwade bedoelingen komt, zal sterven. Zeg het voort.” Hij draaide zich om zonder de ander nog een blik waardig te gunnen.

Maar van binnen maakte hij zich zorgen. Deze aanval was al geraffineerder, de aanvallers beter voorbereid. De volgende aanval zou tien keer zwaarder worden. Hij sloeg zijn vuist in zijn hand. Maar bij Wotun, de dorpelingen hadden zich goed geweerd. Hij hoopte dat het voldoende zou zijn.


###

“Er is een bezoeker voor je, Ragner,” zei Frieda terwijl hij zijn bijl aan het slijpen was.

Hij keek op. “Ik verwacht niemand.”

“Het is de hedman van Lindmark, een dagreis hier vandaan. Twee met de sneeuw. Hij vroeg specifiek naar de skraeling. Hij is in de grote hal.”

Zwijgend trok Ragner zijn wapenrusting aan en samen liepen ze naar de hal. Voor de open haard zat een oude man met lang grijs haar dat in een wilde bos onder zijn leren helm uitstak.

“Hedman?”

De oude man keek op met waterige blauwe ogen. “Jij bent de skraeling? Je ziet er minder gevaarlijk uit dan de verhalen over je vertellen.”

“Ik ben een mens, geen god.”

De oude man nam een slok van zijn bier. “Jammer. Dat zul je wel nodig hebben.”

“Vertel,” zei Ragner. Hij nam plaats op de bank naast de oude man.

“Bandieten. Elk jaar worden we bedreigd en moeten we een deel van onze oogst afstaan, onder dreiging van geweld. Jouw opstand gaat in tegen die orde.”

“Iets zegt me dat me dit niet in dank wordt afgenomen.”

De hedman kneep zijn ogen iets samen. “Doordat jullie minder geven, vragen ze bij ons meer.”

Ragner haalde zijn schouders op. “Niemand houdt jullie tegen te vechten.”

“Wij hebben geen skraeling die ons helpt. Let op mijn woorden: ordeverstoring leidt tot een reactie. Ik kan je zeggen dat de bandieten zich organiseren. Zelfs landheren hebben zich aangesloten en de heethoofden uit mijn eigen dorp, ondanks mijn verbod, fluisteren over aansluiting en herstel van de gevestigde orde.”

“Teleurstellend,” zei Ragner. “Maar wij zijn niet van plan te buigen. Wie hier komt om te roven, vindt niet eens een vroeg graf. De wolven in de omgeving eten zich vet.”

De hedman knikte langzaam. “Ik hoor je. Ik begrijp je. Ik wilde je waarschuwen zodat, wat er ook gebeurt, er geen kwaad bloed komt tussen onze dorpen.”

“Ik stel het op prijs, hedman. Tussen ons geen strijd. Neem nog wat bier of mede en wat eten voor de terugreis.”

“Dank, skraeling, het ga je goed.”

Ragner stond op en liep naar buiten. Hij wandelde naar het dorpsplein en beklom de ladder naar de omloop. In de ijzige kou staarde hij naar de verre, besneeuwde bergpieken. “Wotun, ik hoop deze mensen te kunnen redden, maar hoe kan ik tegen de verenigde kracht van alle bandieten in deze contreien vechten?” Hij verwachtte geen antwoord, maar vanuit het bos klonk het krassen van een kraai, als donker gelach.


###


Drie weken later, hartje winter en bijna winterwende, kwam een van de jagers rennend terug van zijn jacht. “Sluit de poorten! De vijand is er!” riep hij in het voorbijgaan richting de grote hal. Vanaf het dak klonk Halle”s gekrijs en mensen haastten zich van hun arbeid om wapens, schilden en wapenrustingen te pakken.

Ragner brak de speer-oefeningen af en gebaarde dat iedereen richting de palissaden moest gaan.

Hij beklom de ladder en wachtte op de omloop tot hij de vijand kon zien. Achter hem hoorde hij de bedrijvigheid van wapens die werden klaargezet, bossen pijlen die op strategische plekken werden geplaatst en het geknetter van harsrijk hout en de geur van olie die heet begon te worden. Al snel kwam Frieda naast hem staan.

Een kwartier na het alarm verscheen de voorhoede van de tegenstander. Ragner vloekte zachtjes. “Dat zijn geen bandieten,” zei hij. “Volle wapenrusting, pieken, zwaarden. Dat zijn huurlingen.”

“Wat betekent dat?” vroeg Frieda.

“Dat een van de jarls meedoet. Als er meer van dit soort komen, zie ik onze kansen somber in.”

Frieda pakte haar mes en stak dat in een van de stammen voor haar. “Zolang ik leef kan ik die varkens slachten,” zei ze vastberaden.

“We zijn blijkbaar een groot gevaar voor de gevestigde orde,” zei Ragner. De moed zonk hem nog verder in de schoenen toen hij meerdere groepen skraelings en reguliere soldaten tevoorschijn zag komen. De aanvoerder verscheen, gezeten te paard. Hij commandeerde zijn mannen en al snel werd een barricade over de weg opgeworpen en werden tenten naast de weg opgezet. “Vandaag verkennen ze en bereiden ze alles voor. Misschien komen ze zelfs praten. Hun eisen zullen bizar hoog zijn en we zullen moeten weigeren en vechten. Vannacht of morgenochtend vroeg vallen ze aan.”

“Is er dan niets dat we kunnen doen?”

Ragner dacht na. Je bent niet voor niets de Sluwe, Ragner, bedenk iets. Hij schudde zijn hoofd. “Dit zijn huurlingen, beroepssoldaten. Ook al zou je me een jaar geven, dan nog is dit dorp geen partij voor wat daar staat.”

Nog geen uur later stond een groep van vijf mannen voor de poorten. Ze riepen: “Wie is jullie leider?”

Ragner liet zich zien. “Zeg wat je te zeggen hebt. En wees snel, ik heb weinig geduld voor bandieten en rovers.”

Een van de bandieten nam het woord, een forse man met woest rood haar, gekleed in een maliënkolder gevoerd met berenbont. “Het is eenvoudig, skraeling: dit dorp overhandigt alle voorraden en het oudste kind van elk gezin wordt als thræll door ons meegenomen, als garantie dat jullie opstandigheid voor altijd verleden tijd is, op straffe van de dood van jullie kinderen.”

Ragner lachte hard. “En hoe moet dit dorp dan de winter overleven? Moeten ze weer andere dorpen gaan beroven?” Hij schudde zijn hoofd. “Wat jullie ook van plan zijn, weet dit: wij verwachten geen genade en zullen dat ook niet geven. Ben je daartoe bereid? Zo ja, begin je aanval dan maar.” Inwendig kookte Ragner. Het liep precies zoals hij voorspeld had.

De gezanten overlegden kort met elkaar. “Vechten heeft ook onze voorkeur niet, skraeling. We nemen genoegen met tweederde van jullie voorraden en tien kinderen van jullie keus.”

“Boogschutters!” riep Ragner naar achteren. Zijn tien beste schutters klommen de omloop op en legden pijlen aan. De gezanten zagen de bogen tevoorschijn komen en gingen er snel vandoor.

Zodra Ragner weer beneden was, kwam Frieda voor hem staan. “Zeg me dat er een kans is.”

“Er is altijd een kans. Gezien de troepen daarbuiten een kleine. Maar ze waren bereid te onderhandelen en wat toe te geven, dus ze zijn minder bereid te vechten dan ik verwachtte. Daar ligt onze kans.” Hij haalde diep adem. “Kom mee naar de grote hal. Iedereen moet op zijn plaats zijn als we dit willen weerstaan.”

Een kwartier later waren de meeste mannen en weerbare vrouwen in de grote hal verzameld.

“Luister allemaal,” riep Ragner. “De legermacht daarbuiten is anders dan wat we tot nu toe getrotseerd hebben. Dit zijn beroepssoldaten. Vechtmachines. Ze kennen geen genade en doen hetzelfde wat ik jullie geleerd heb. Het is dus doden of gedood worden.” Vanuit de nok van het gebouw klonk een akelig geluid. Ragner keek omhoog en zag op een van de dwarsbalken een grote raaf zitten. Hij hief zijn vuist naar de vogel en riep: “Zeg maar tegen Wotun dat de bewoners van Huskedet hem komen opzoeken. Als we tenonder gaan, dan strijdend!”

De raaf bracht een kuchend geluid voort, alsof hij lachte, waarna hij het gat in het dak uitwipte en wegvloog.

Ragner lachte. Hij pakte zijn bijl en hief die boven zijn hoofd. “Bij Wotun, het wordt een glorieus gevecht. Wie is er met me?”

Vrijwel iedereen in de grote hal trok een wapen en scandeerde mee: “Wotun! Wotun! Wotun!”


###


De aanval begon in de vroege ochtenduren, nog voor zonsopgang, terwijl het nog vroor dat het kraakte. Ze werden gewaarschuwd door Halle”s gekrijs vanaf de grote hal.

Ragner sprintte naar de palissade, net op tijd om een twintigtal soldaten met een boom tussen zich in op de poort af te zien rennen. Snel commandeerde hij de boogschutters naar boven en even later vielen de voorste dragers die door de achteropkomende soldaten werden vertrapt. Nog kwam de boom snel naar de poort, maar de boogschutters waren snel zodat de overblijvende soldaten de boom moesten laten vallen. Ze trokken zich terug.

Ragner knikte. Listen en lagen. Dit was pas de eerste van velen. Weer klonk Halle”s gekrijs vanaf de grote hal. Hij keek om zich heen maar zag niets. Hij draaide zich naar de Grote hal en zag Halle een pijl naar de andere kant van het dorp schieten. Het was een omweg, maar de vijand probeerde op elke mogelijke manier binnen te komen. Hij rende met zijn bijl in de aanslag naar de andere kant en kreeg onderweg gezelschap van Frieda.

Een groepje van zo”n tien soldaten was over de palissade geklommen, Ragner zag hun enterhaken nog aan de bovenkant van de palen zitten. Aan hun voeten lagen drie dorpelingen, zeker gewond, misschien dood. Van alle kanten zag Ragner andere zwaar bewaarde Huskedeters aan komen rennen. Zonder na te denken schreeuwde hij op volle kracht. “Wotun!” Hij zwaaide vervaarlijk met zijn bijl en sprong midden tussen de vijanden terwijl hij woest om zich heen sloeg. Het had het beoogde effect. De soldaten werden verspreid en konden door de overmacht aan dorpelingen snel overmeesterd worden. Toch zag Ragner te veel wonden bij zijn krijgers verschijnen. Het overduidelijke verschil tussen gepeupel en huurlingen.

Ze vonden nog een groep vijanden die aan de boskant van het dorp een gat in de muur hadden geforceerd, maar de tijdige waarschuwing van Halle zorgde ervoor dat er voldoende weerstand was om dat gat snel weer te dichten.

De zon kwam op. Ragner liep snel weer naar de poort om daar de vijand te observeren. Frieda volgde hem. Zodra hij boven op de omloop stond, zag hij de vijandige troepen netjes opgesteld staan, het zonlicht glimmend op metalen wapenrustingen, schilden en wapens.

“Breng de overlevenden,” riep hij naar Frieda.

Een paar minuten later werd de eerste gevangen naar boven gebracht. Ragner zette hem tegen de stammen van de palissade en zocht de ogen van de vijandige aanvoerder. Zodra hij die had gevonden en ze elkaar aanstaarden, zwaaide hij zijn bijl en sloeg het hoofd van de gewonde gevangene. Zijn bebloede bijl wees hij naar de aanvoerder, waarbij hij met zijn andere hand een gebaar maakte alsof hij zijn keel afsneed.

Het effect was zoals hij verwachtte. Een woest gehuil steeg op vanuit de vijandige horde. Word maar boos, maak maar fouten, dacht Ragner.

De aanvoerder brulde naar zijn manschappen en de hele linie begon te marcheren, richting de palissade.

De boogschutters van Huskedet rukten aan en bij elke derde stap die de vijanden deden viel een van hen gewond of dood neer. Het weerhield ze niet.

Minuten later werd het voor de boogschutters te gevaarlijk toen de vijand eigen boogschutters te velde bracht. Ragner liet alleen Karl en zijn zoon op de omloop staan. Ze schoten omlaag en hun jachtbogen hadden een groter bereik. Af en toe wisten ze een vijandige boogschutter te verschalken. Het zou hoe dan ook een uitputtingsslag worden tussen twee partijen die beide niet wilden wijken.

Na drie uur onafgebroken vechten om de poort en verschillende pogingen om elders de palissade over te klimmen, trokken de soldaten zich terug.

Ragner leunde op zijn bebloede bijl. Hij keek om zich heen en naar de doden die onderaan de palissade lagen. Hij rekende snel en kwam op vier vijanden voor een van zijn eigen mensen uit. Het was niet genoeg en zijn eigen mensen raakten eerder vermoeid dan de vijand, maar het was beter dan gehoopt.

De aanvoerder kwam met een witte vlag aanlopen.

“Zeg wat je wil, hondsvod!”

“Een korte wapenstilstand om gewonden weg te halen.”

Ragner begon onbedaarlijk te lachen. “Karl, schiet hem neer.” De vijand zag Karl zijn pijl aanleggen en hij ging er snel vandoor. “Geen genade!” riep Ragner hem nog na. Hij keek om zich heen, zocht Frieda, vond haar bezig met een dorpeling die een zwaardslag op zijn helm had gekregen. Hij liep naar haar toe. “Zoek een lange stok. Maak hem scherp of doe er een pijlpunt op. Vanaf de omloop, dood iedere nog levende vijand die onderaan de palissade ligt. Neem de boogschutters mee voor degene die proberen weg te kruipen. Geen genade.”

Ze keek hem aan en hij wist wat ze nu zag. Een wolf die zijn roedel beschermde. Haar wolf. Zo voelde hij het ook. Hij was haar gaan waarderen in de afgelopen weken. Hij schudde zijn hoofd. “Bij Wotun, ik heb er alles voor over om dit dorp te redden als ik jou daarmee red.” Ze bloosde zowaar. Vervolgens, heel praktisch, zocht ze een lange speer.

Ragner inspecteerde de gewonden. Gelukkig waren het er niet veel en het meeste was schrammen of oppervlakkige sneden. Ze hadden vier doden te betreuren. Ragner had ze wel gezien, maar niet eerder mee gesproken. Gewone mensen die hun leven probeerden te leiden. Hij schudde zijn hoofd bij het onrecht dat hij voelde.

De dorpsoudste, Palle, kwam naast hem staan. “De eerste golf lijken we overleefd te hebben.”

Ragner knikte. “De dag is nog niet om. En vannacht krijgen we geen rust. Ze zijn met te veel en wij hebben slaap nodig.”

“Wat zou jij doen als je dit dorp moest innemen?”

“In het holst van de nacht, in stilte over de palissaden, dan de boel in brand steken en paniek veroorzaken. In de paniek zoveel mogelijk verdedigers doden.”

“Dan moeten we ons daarop voorbereiden.”

Ragner knikte. “Breng in ieder geval de kinderen vanavond onder in de grote hal. Kinderen als gijzelaars brengt vaak het slechtste in ouders naar boven.”

“Kunnen wij iets doen om ze voor te zijn?”

Ragner knikte. “Hun tenten kunnen branden. Doe het hun aan voor ze het bij ons doen.”

“Wie kunnen we dat laten doen?”

“Een van de jagers,” zei Ragner. “Ze kennen het terrein en kunnen met een vuurpot en voorbereide pijlen alles in brand steken voor ze ontdekt worden. Of ze het daarna overleven hangt van de handigheid van de jager af.”

“Het zal ze in ieder geval vertragen.”

Ragner grijnsde. “Dat zeker.”


###


Rond middernacht vlogen brandpijlen naar de grote tent in het centrum van het kamp van de vijanden. Meer pijlen troffen andere tenten en al snel stond het kamp in lichterlaaie.

Ragner wachtte tot de zoon van Karl de Jager voor de poort verscheen, waar hij snel werd binnengelaten. “Goed gedaan. Nu zijn ze extra boos op ons. Dus maken ze fouten.”

Karls zoon glimlachte, zag zijn vader en omhelsde hem.

Die nacht kwam er geen aanval, maar bij het ochtendgloren naderden de vijandige soldaten. Ze droegen grote schilden van dik hout, zwaar, maar ondoordringbaar voor de pijlen vanuit Huskedet. Bij de palissade bouwde de vijand er stellingen mee, waarna ze de palen begonnen uit te graven. Het zou niet lang duren voor er een bres in de omheining was.

Ragner liet materiaal aanrukken en achter de omheining bouwden ze een tweede omheining, zodat de vijand bij het betreden van Huskedet in een nieuwe fuik terechtkwam. Wat hij niet verwachtte was dat de soldaten die door de bres stroomden zo hard naar binnen stormden dat ze een deel van de nieuwe muur omverliepen.

Hij zag zijn linie wankelen. Dat mocht niet gebeuren. Met zijn bijl zwaaiend sprong hij in de bres, schreeuwde aan een stuk “Wotun!” en deelde rake klappen uit. Toch wist een van de tegenstander zijn zwaard in de buurt te krijgen en sloeg Ragner op zijn hoofd. Hij viel achterover tussen zijn eigen mannen, maar de bres was in ieder geval gedicht.


“He, wakker worden.”

Ragner opende zijn ogen. Hij lag naast een kampvuur. Het kwam hem bekend voor. Tegenover hem zat de jongeman die hij eerder ontmoet had. Er zat een raaf op zijn linkerschouder. “Waar ben ik? Waar is Huskedet?”

“Je bent in Huskedet,” zei de jongeman. “En hier. Ik hoorde van je aanbieding.”

Verward keek Ragner hem aan. “Hoe bedoel je?”

“Je hebt er alles voor over om het dorp te redden. Dat zei je toch?”

Ragner dacht terug aan het moment en knikte. “Voor haar, alles.”

“Het toeval wil dat ik iemand zoek om mijn plaats in te nemen in de grote jacht. Je kent het misschien als de wilde jacht.”

“Wat, maar wie ben jij dan?”

“Dat weet je wel. Mijn prijs is honderd jaar dienstbaarheid. Als aanvoerder van de grote jacht in mijn plaats.”

“Maar. Wotun.”

“Kan niet overal tegelijk zijn. Maar zijn gezanten kunnen in zijn plaats op veel plekken zijn. Ik bied je zo”n gezantschap. Voor honderd jaar.”

“En in ruil, het dorp?”

De jongeman lachte. “Dat kun je zelf regelen als je mijn aanbod aanneemt. De grote jacht wordt enkele malen per jaar uitgeroepen, dan ben je van mij. Dan ben je mij.”

“Waarom ik?”

De jongeman haalde zijn schouders op. “Zelden kom ik zulke integere, moedige mensen als jij tegen. Als de tegenslagen zich dan opstapelen, doe ik mijn aanbieding. Soms.”

“En de grote jacht?”

“Is dan van jou, Ragner de Sluwe, om te gebruiken zoals onze wetten voorschrijven.” De jongeman grijnsde. “Pff, wetten…”

“En na honderd jaar?”

Een hernieuwde grijns. “Wie zal het zeggen. Nog honderd jaar? Duizend? Of Valhalla? Vergetelheid?”

Ragner knikte. “Goed, ik accepteer je aanbod.”

De jongeman, Wotun, knikte plechtig. “Dan rest ons slechts het officieel te maken. Munin.”

De raaf vloog op, landde op het gezicht van Ragner en pikte zijn linkeroog eruit. Ragner schreeuwde het uit.


“Rustig, rustig,” zei Frieda naast hem. Ze hield een koude doek op zijn gezicht gedrukt waar warme vloeistof onder vandaan sijpelde.

Hij probeerde overeind te komen. Frieda probeerde hem tegen te houden. Hij nam haar hand en drukte die moeiteloos opzij. Hij kwam overeind en trok de doek weg. Frieda keek hem verschrikt aan. “Je gezicht…”

“Ik weet het.” Hij voelde aan de wond over zijn gezicht, de lege oogkas, nog vochtig, maar al genezen. “Wat is er gebeurd?”

“Je ging als een berserker tekeer, maar werd wel geraakt. De bres is gedicht, de vijand is met verliezen teruggeslagen. Onze mensen zijn geschrokken toen ze je zagen vallen, maar ze hebben stand gehouden.”

Hij stond op, trok Frieda moeiteloos mee. “Ik heb een jachthoorn nodig.”

“Wil je niet weten hoeveel doden en gewonden we hebben?”

Hij keek haar aan en in zijn ene oog brandde een heilig vuur. “Vandaag eindigt het, vandaag zegeviert Huskedet als de grote jacht zijn aantrede doet.”

Ze liepen naar de grote hal, waar Ragner een jachthoorn wist die aan een van de muren hing. Hij pakte het ding, ze liepen naar buiten, naar de palissade. Vanaf de omloop keek Ragner uit over het veld voor het dorp. De vijand had meer verdedigingen gebouwd zodat ze op meer plekken bressen konden slaan. Een hopeloze situatie. Maar nu niet meer.

Ragner zette de hoorn aan zijn lippen en blies een enkele, zuivere noot.

Meteen veranderde de lucht boven hen. De helderblauwe hemel betrok snel en het leek of de schemering midden op de dag was ingevallen.

Frieda keek hem aan. “Wat gebeurt er?”

“De wilde jacht. De grote jacht.” Hij pakte haar met zijn vrije hand rond haar middel, trok haar naar zich toe en kuste haar hard. “Ik kom snel terug.”

De nacht daalde neer. Frieda dacht gevleugelde paarden met woest uitziende vrouwen door de wolken te zien rijden, legendarische drakkars die hun ijzige adem uitbliezen en ijsreuzen die hun kristallen knotsen zwaaiden. Het lawaai was als een ziedende storm, enkele minuten, toen werd het doodstil. De lucht klaarde op en de zon begon weer te schijnen. Ragner was verdwenen. Ze keek uit over het veld voor het dorp. Overal lagen lichaamsdelen. Pantsers waren uit elkaar getrokken, helmen platgestampt, zwaarden gebroken. Het vijandige kamp was tot splinters vermalen. Frieda aanschouwde het met open mond en stootte een geluid uit dat ergens tussen een snik en een lach zat.


###


De lente deed zijn aantrede in Huskedet. Na de nederlaag van de verzamelde bandieten keerde de rust terug. Huskedets reputatie was voor de komende generaties gevestigd.

Frieda wandelde zoals gewoonlijk naar de grafheuvel waar de slachtoffers van de strijd van die winter waren begraven. Ragner hadden ze niet gevonden, maar ze herdacht de man die korte tijd haar leven had verrijkt. Ze legde haar hand op haar buik, voelde het leven daar.

“Ahem.”

Ze draaide zich snel om, haar mes in haar hand. Er stond een man, zo”n vijftig voet bij haar vandaan, een krijger, duidelijk. Ze keek nog een keer. Een zwaardhouw had een litteken op zijn gezicht achtergelaten en zijn linkeroog werd bedekt door een zwarte ooglap. Op zijn schouder zat een raaf.

“Ragner?”

De man liep op haar af, nam haar hand. “Vandaag ben ik Ragner.” Hij legde zijn andere hand op haar buik. “Voor het dorp, voor jullie. Ik kan niet beloven dat ik hem altijd zal zijn, de plicht roept soms.”

Frieda liet haar mes vallen en huilend omhelsde ze hem. “Het zal genoeg zijn, Ragner.”

Hand in hand liepen ze terug naar Huskedet.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in

Gerelateerde artikelen

BoekenBoeken

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

Schrijf je in voor de FantasyWereld nieuwsbrief en blijf op de hoogte van het laatste nieuws en onze winacties

Recente reacties

CozyFantasy.nl

Interviews, artikelen, recensies en winacties rondom cozy fantasy