Het schrijven van korte verhalen is een vak apart, maar de vaardigheden die je ermee opdoet kun je ook gebruiken als je aan de slag gaat met een roman. Je doet ervaring op met het uitwerken van ideeën en het daadwerkelijk afronden van verhalen. Bovendien kun je meedoen aan schrijfwedstrijden, om jezelf te meten met andere schrijvers in het genre en soms ook constructieve feedback te ontvangen op je verhaal.
Het begin van een kortverhaal moet uitnodigen om verder te lezen, maar hoe kun je dit het beste doen? Beginnen met een actievolle scene of een dialoog is een veelgehoorde oplossing, maar zijn er ook andere manieren? En in hoeverre moet ik personages, de situatie of de omgeving introduceren? We vroegen aan enkele (ex)juryleden van de Harland Awards: Hoe kan ik de lezer aan het begin van mijn kortverhaal meteen in het verhaal trekken?

Tais Teng
Een lezer wil je meteen te pakken hebben. Een zin die mij altijd bij is gebleven is uit De jongen van smaragd:
– Opaals grootmoeder woonde hoog op de berg, in de schedel van een versteende potvis. –
Deze zin is behoorlijk informatiedicht en ik heb hem wel een keer of vijf herschreven en veranderd voor ik er helemaal tevreden over was.
Opaals grootmoeder: Opaal is dus de hoofdfiguur van het boek, anders zou ik haar naam niet als eerste noemen. Hoog op de berg. Het lidwoord `de’ betekent dat Opaal die berg goed kent, het is niet zomaar een berg en waarschijnlijk ligt hij bij haar in de buurt. De meeste grootmoeders wonen trouwens in flats of in lieve huisjes met rode dakpannen en geraniums op de vensterbank en niet in fossiele schedels. Je hebt dus een redelijke kans dat Opaals grootmoeder een heks is.
Met een beetje geluk zie die grote schedel ook al voor je, op de top van een bergpiek, terwijl Opaals oma zich over de scherpe tanden van de onderkaak buigt en naar haar omhoogklimmende kleindochter wuift. De kans dat de rest van het verhaal een zielig Carry Slee-boek of een spannende thriller met gestolen atoombommen wordt, is nul komma nul: je hebt een fantasy roman voor je.
De allermooiste beginzin die ik ooit tegenkwam, komt uit een sf-roman van Stephen Baxter:
– The girl from the future told me the sky is full of dying worlds. –
Probeer deze zin maar eens op dezelfde manier te ontleden als ik net gedaan heb en je zult merken hoe goed hij gekozen is, dat er in dat ene zinnetje al een heel verhaal zit. De eerste zin moet je trouwens nooit als eerste zin in je boek schrijven en dan op de rest van het verhaal wachten. Vaak bedenk je pas halverwege wat de beste eerste zin is. Die zet dan vrolijk fluitend helemaal vooraan. Het hoeft trouwens niet de allereerste zin te zijn: de eerst alinea is ook goed. Meestal lezen uitgevers die in ieder geval wel uit.

Floris M. Kleijne
Om de lezer direct in je korte verhaal te trekken kan je talloze verschillende manieren gebruiken. Dialoog is er inderdaad een, mits een boeiende, intrigerende, prettig lezende dialoog. Een actiescène kan ook werken, maar ook daarvoor geldt: is het een boeiende, spannende, intrigerende actiescene? Actie om de actie gooit je lezer net zo hard uit je verhaal als infodump. En zelfs een innerlijke monoloog van je hoofdpersoon kan goed werken als opening, als het een boeiende hoofdpersoon is met een pakkende gedachtengang.
Met je opening doe je een belofte aan de lezer, een belofte die het verhaal vervolgens moet inlossen. Openen met een actiescene kan een sterk begin zijn als je een actievol verhaal schrijft en de eerste actiescene een belangrijke scene is voor de plot. Dan lost je verhaal de belofte van de eerste scene in. Open met een dialoog, dan moet die dialoog intrigeren en vragen opwerpen, vragen die het verhaal vervolgens beantwoordt—of op spannende, bevredigende en/of grappige wijze onbeantwoord laat.
En niet alleen moet je verhaal de belofte inlossen; je moet sowieso al iets beloven wat de lezer wil hebben. Stel jezelf bij je opening dan ook deze vragen:
- Wat beloof ik hier aan mijn lezer?
- Is dat volgens mij een aantrekkelijke belofte?
- Lost mijn verhaal die in?
Het antwoord op die vragen vertelt je ook in hoeverre je zaken moet introduceren. Als dat de belofte ondersteunt of er onmisbaar voor is, dan wel. Anders verplaats je de expliciete introducties naar achteren, of laat je ze helemaal weg. Alles wat uit je narratief of dialoog blijkt kan je immers als expliciete beschrijving schrappen.
Oh, en open nooit met een hoofdpersoon met geheugenverlies. Nooit. Nee, ook niet soms. Nooit. Echt niet doen. (En Dan Browns nieuwste boek dan? Precies mijn punt.)

Eisso Post
Een beschrijving kan ook nieuwsgierig maken, als hij onverwachte dingen naast elkaar zet en iets oproept. Helder geschreven, als het kan ironisch of gevoelig. ‘Het huis zag eruit als een vliegenzwam, net als het huis van kabouter Spillebeen, maar de inwoner had meer weg van een computernerd.’ Zo kom je een heel end bij de lezer.
Wat je moet beschrijven is altijd een beetje een probleem, ook bij de introductie van zaken en personen, vaak moet je niet te expliciet zijn maar wel achteraf kijken of je verhaal duidelijk is en er eventueel nog iets aan toevoegen. Uitgebreide introductie aan het begin heeft iets traditioneels, 19e-eeuws, maar hoeft niet verkeerd te zijn, kan soms heel goed bij het verhaal passen.

Peter Schaap
Actie of pittige dialoog in het begin kan helpen. Een spannende scène waarbij je geen tijd krijgt om je af te vragen wat er loos is. En voor je het weet ben je al naar binnen gesleept. Wat ook kan werken is een bizar uitgangspunt; iets wat niemand verwacht. Zo heb ik in een kort verhaal binnen een prehistorische fantasyroman de verteller laten beginnen met: `van alle dieren die de Aardmoeder heeft geschapen, is de hyena haar het liefst.’ Niet alleen roept dat bij de lezer een gevoel op van: hé, wat is dit? Het hielp mij ook het verhaal te verzinnen. Het was als het ware de knop voor mij om een verhaal uit de creatieve kosmos te plukken.

Natalie Koch
Vooral voor korte verhalen geldt: begin ‘in medias res’. Geen inleiding, beschrijving van de situatie, hoofdpersoon of omgeving, maar val midden in de handeling; de introductie van de situatie en de hoofdpersoon kan gaandeweg, tijdens de gebeurtenissen, uitgewerkt worden. Je hoeft niet eens met een super-actierijke scène te beginnen; iedere handeling die vragen oproept bij de lezer is goed.
Wat ook werkt, is je hoofdpersoon vanaf de eerste regel met een ongemak, dilemma of conflict opzadelen. Dat hoeft ook niet meteen iets groots te zijn; het ongemak van bijvoorbeeld iemand die in de regen loopt en het water in zijn schoenen voelt sijpelen, is alom herkenbaar en betrekt de lezer direct bij het personage. Bovendien kan de lezer zich van alles gaan afvragen: waar gaat het personage naartoe? Waarom gaat hij niet schuilen tot de bui over is? Zijn die natte voeten de zoveelste irritatie op reis of voelt hij ze niet omdat aan het einde van de reis zijn geliefde wacht?
Dan heb je de lezer te pakken. Begin vooral niet met uitleggen, de situatie hoeft niet meteen helemaal duidelijk te zijn. Roep vragen op, maak nieuwsgierig, suggereer; de lezer kan zelf veel invullen.

Boukje Balder
Ik zou zeggen: begin met de hook. Dat is iets unieks en betekenisvols om de lezer meteen het verhaal in te trekken. Dat kun je doen door in zin 1 iets met veel emotie te doen, of iets vreemds en opvallends te introduceren (alien, ander wezen, een tovertruc, iets ongerijmds). In de rest van de paragraaf moet je een hint geven over de setting, de lezer moet meteen weten wie de protagonist is, liefst met sekse en leeftijd ongeveer duidelijk, een hint over zijn/haar persoonlijkheid. In sff moet je ook nog introduceren wat het speculatieve element van het verhaal is ( science fiction, space opera, sprookje, urban fantasy..) En je moet de lezer het verhaal intrekken. Dat doe je door hem iets te beloven.
Dat is veel voor éen paragraaf, dat is waar. Dus ieder woord telt, ieder woord heeft meerdan een taak te vervullen. Als voorbeeld: eerste paragraaf van Thomas Olde Heuvelt’s prijswinnende verhaal De jongen die geen schaduw wierp:
Mijn naam is Smoel. [Een korte krachtige eerste zin. Een rare naam. De lezer is wakker] Waarschijnlijk heb je wel eens van me gehoord, in kranten of op tv. [Dat wekt de nieuwsgierigheid] Ik ben die jongen die geen schaduw heeft. [a) je weet dat hij een jongen is, en b) komt de rare eigenschap die ook in een klap het speculatieve element weergeeft.] Je kunt schijnwerpers op me richten wat je wilt, maar het zal je niet helpen. [geheimzinnig, uitdagend, smaakt naar meer.] Natuurkundigen zeggen dat ik een evolutionair wonder ben. Amerikanen zeiden dat ik een geheim wapen was, van de Russen dan, want Al-Qaeda zou er te dom voor zijn. Christenen zeggen dat ik een Gezant Gods ben. [Twee zinnen die ons ferm in het heden plaatsen.] Mama noemt me een engel, maar dan van de aardsere soort. Maar dat ben ik allemaal niet. Ik ben gewoon Smoel. Ik wou dat ik wist wat dat betekende.[De laatste 3 zinnen zijn karakterisering. Hij is anders dan anderen, hij wil niet iets groots zijn, maar hij weet nog niet wie of wat hij is. Hij is jong en onzeker.]
Wat hier ook nog gebeurd is ‘voice’ . Door de manier waarop Smoel praat weten we nog iets over hem, behalve dan de inhoudelijke feiten die hij verteld heeft. Hij praat gewoon, wil geen rare fratsen, dat suggereert dat hij de waarheid gaat vertellen. Er is hier dus heel wat afgetikt: Leeftijd (jongen), sekse (jongen), tijdperk (Al Qaeda), speculatieve element (geen schaduw werpen), sympathie voor de hoofdpersoon (ik wou dat ik wist wat dat betekende). Dat is goed werk voor een eerste paragraaf. Met een paar simpele zinnen kun je dus veel doen. De vraag die je zou kunnen stellen is: wat belooft Thomas hier aan de lezer? Wat denken we op dit punt dat we gaan tegen komen? En dan aan het eind van het verhaal, vraag je je af of die belofte is ingelost (belangrijk! Je moet de lezer niet belazeren) en ben je ook nog verrast en liefst ontroerd.



