BoekenKorte verhalenExclusief leesfragment Witcher: Het Kruispunt der Raven - Andrzej Sapkowski

Exclusief leesfragment Witcher: Het Kruispunt der Raven – Andrzej Sapkowski

-

Op 30 september wordt de Witcher boekenserie uitgebreid met een nieuwe prequel, getiteld: Het Kruispunt der Raven. En wij mogen een exclusieve voorpublicatie plaatsen van dit nieuwe boek!

Over Het Kruispunt der Raven

De grootmeester van de Poolse fantasy, Andrzej Sapkowski, neemt ons opnieuw mee naar de bijzondere wereld van The Witcher. Dit keer gaan we terug naar de jeugd van Geralt, toen de Witte Wolf net zijn eerste stappen als hekser zette. Gewapend met twee runenzwaarden en vol jeugdig idealisme moet Geralt de eerste uitdagingen aangaan van een leven vol monsters, morele dilemma’s en menselijk drama.

Geralt begint aan zijn eerste heksenreis. Onderweg komt hij niet alleen monsters tegen, maar ook mensen die om hulp vragen: onschuldige slachtoffers, ongelukkige geliefden en degenen die hopen dat het heksenzwaard hun problemen zal oplossen. De jonge Witte Wolf probeert de code te volgen die zijn mentoren hem hebben geleerd, maar het leven stelt hem voor moeilijke keuzes. Kun jij je aan de regels houden in een wereld waarin niets is wat het lijkt? Geralts idealisme botst met de brute realiteit, en elke beslissing heeft gevolgen die nog lang in het geheugen zullen blijven hangen.


Het Kruispunt der Raven | Hoofdstuk 2
Andrzej Sapkowski

Het koninkrijk Kaedwen stond in de hele bewoonde wereld bekend om zijn gure en grillige klimaat. In het noorden omsloten door de Drakenbergen en in het oosten door het machtige massief van de Blauwe Bergen, had het land te lijden onder onberekenbare en frequente verplaatsingen van de luchtmassa’s, wat resulteerde in lange en ijzige winters, koude lentes en korte, regenachtige zomers. De herfst kon zonnig, warm en aangenaam zijn, maar minstens even vaak liep je ook dan te blauwbekken.

Nu, in maart, de maand die door de elfen birke wordt genoemd, zag het landschap nog hier en daar wit van de sneeuw op hellingen en tegen hagen, en was het water van sloten en plassen nog opgesloten onder gelige plakken ijs. De zon gaf al wat warmte, maar zodra de wind uit de bergen waaide was het nog net zo gemeen koud als in januari.


Geralt had het Hekserse Slot Kaer Morhen verlaten op de dag voor de dag-en-nachtevening. Dat was de gewoonte bij de heksers. De ervaring leerde dat de monsters – de ghoul, de wiecht, de lesji en al die andere creaturen van de Conjunctie der Sferen – na de winter het hongerigst en het agressiefst waren en dat de boeren en dorpsbewoners bereid waren te betalen voor een hekser, ook al waren ze door hun voorraden heen en praktisch blut. Maar Geralt was niet aan werken toegekomen. Na amper twee dagen stuitte hij op die boer en diens dochter, een stel deserteurs en een kale mannetjesputter met rotte tanden, en dat was het dan. Ze hadden hem gevankelijk meegevoerd naar het dorp Neuhold. Daar was hij berecht door dorpsoudste Bulava en had het vervolgens een haar gescheeld of hij was opgeknoopt door de soldaten van de nabijgelegen buitenpost.

Het was einde verhaal geweest als hij niet was gered door die merkwaardige, witharige man met zijn twee zwaarden op de rug op een ravenzwarte paard, achter wie Geralt nu aan reed.

De merkwaardige man in kwestie draaide zich om in zijn zadel. ‘Ik stel voor,’ zei hij, ‘dat we elkaar een tijdje gezelschap houden. Ik heb zo’n idee dat kapitein Carleton nog steeds van plan is je op te hangen. Hij kijkt wel uit om achter mij aan te gaan, maar zodra je alleen bent, ben je een makkelijke prooi voor hem. Dus als je geen bezwaar hebt tegen mijn aanwezigheid…’

‘Nee, nee, natuurlijk niet,’ verzekerde Geralt hem haastig terwijl hij zijn bruine merrie tot iets meer spoed aanzette. ‘Graag zelfs. Ik… ik…’

‘Ik weet wie jij bent. Zijn jouw haren ook wit geworden na de veranderingen? Na de mutaties? Ben je net als ik je pigment kwijtgeraakt?’

‘Ja. Maar hoe…’

‘Hoe ik weet wie jij bent? Ik volg wel zo’n beetje wat er daar op het Hekserse Slot gebeurt. En ik heb de verhalen gehoord dat er daar een wonderkind genaamd Geralt is opgeleid en dat hij op het punt stond de wijde wereld in te trekken.’

‘Maar Vesemir…’

‘… heeft het nooit over mij gehad? Heeft nooit de naam van ene Preston Holt genoemd? Dat zal ik je uitleggen. Vesemir en ik bewegen ons al een tijdje, laten we zeggen, in verschillende omloopbanen. Begrijp je wat ik bedoel?’

Nee, dat begreep Geralt niet. Niet helemaal tenminste. Maar hij knikte alsof het hem volkomen duidelijk was.

Ze reden een poosje verder, naast elkaar, zonder iets te zeggen.

‘Je was dus vanuit Kaer Morhen vertrokken, deze kant op,’ zei Preston Holt, eindelijk het stilzwijgen verbrekend. ‘En dat liep niet helemaal lekker. Tja, alle begin is moeilijk. Ik wil je trouwens niet bekritiseren hoor, integendeel. Ik heb het lijk van die deserteur gezien, en zoals je die vent met je zwaard gefileerd hebt… Een beetje té misschien, een tikkeltje onbesuisd, het kon eleganter, maar niettemin: vakwerk.’

Ze zwegen weer een poosje. Een kudde koeien was voor het eerst de wei in gedreven. Het jochie dat ze hoedde rende van koe naar koe om zijn blote voeten te warmen in een dampend verse koeienvlaai. Waarschijnlijk hielp het rennen meer dan de vlaaien.

‘De koeien zijn buiten,’ merkte Holt op. ‘Hoewel er nog amper een paar grassprieten boven de grond uitsteken. Dat betekent dat het seizoen is begonnen. Het zal je geen moeite kosten om aan klussen te komen, Geralt. De dorpen zullen je binnen de kortste keren maar al te graag betalen om hun herders en hun vee te beschermen. Kom, laten we naar dat berkenbosje daar rijden, langs het afwateringskanaal.’

‘Het wat?’

‘Het afwateringskanaal. Dat is een greppel waardoor vroeger het water uit de mijnschacht werd afgevoerd. Zoals je ongetwijfeld weet, bevinden we ons in het deel van het koninkrijk Kaedwen dat de Oppermark heet. De rijkdom van de Oppermark is te danken aan de delfstoffen hier, vooral zout, maar ook zilver, nikkel, zink, lood, lapis lazuli enzovoort. Tenminste, dat was ooit zo. Tegenwoordig zijn de meeste ertsaders uitgeput. Niets duurt eeuwig.’

Geralt luisterde zonder iets te vragen of te zeggen.

‘Zie je die berg daar voor ons? Dat is de Podkoerek. Zo heet hij op de officiële kaarten. Het verhaal wil dat een boer, een zekere Podkoerek, daar zo’n honderd jaar geleden toevallig een klomp zilver opgroef ter grootte van een flinke witte kool. Ze hebben toen een schacht uitgehakt in de flank van de berg waar ze een hoop zilver en galeniet dolven. Galeniet is looderts. Maar hoe dieper ze groeven, hoe meer problemen ze kregen met het water. En daarom zijn hier nog veel meer van dat soort waterafvoeren, je zult er nog een heleboel zien. Maar uiteindelijk liepen de kosten van het afwateren zo hoog op dat het delven onrendabel werd. De mijnwerkers vertrokken naar elders en lieten een gedeeltelijk ondergelopen labyrint van gangen en kuilen achter. En nu komt het: in die verlaten, ondergelopen schachten hebben zich pesters gevestigd. Het wemelt ervan. Ik neem aan dat je weet wat voor monsters dat zijn, die pesters?’

Dat wist Geralt. Hij haalde diep adem en begon zijn kennis op te lepelen. ‘Pesters zijn wezens die lijken op kleine apen met een hondenkop. Het zijn kuddedieren, ze leven ondergronds, in het donker. In grote aantallen zijn ze gevaarlijk…’

‘Zo gevaarlijk als, inderdaad, de pest,’ viel Preston Holt hem in de rede. ‘En ze zijn een plaag voor de amateurs die in de Podkoerek op zoek zijn naar het zilver dat hier nog steeds in overvloed te vinden is. En kijk, als je het over de duivel hebt: zie je daar die witte karren en tenten? Dat is een kamp van de onverschrokken delvers. De eersten dit voorjaar.’

De onverschrokken delvers begroetten hen met geheven houwelen, scheppen en knuppels. Hun dreigende gezichten spraken boekdelen: opzouten jullie, wij waren hier eerder. Maar al snel keken ze vriendelijker toen het tot hen doordrong dat de nieuwkomers geen concurrenten waren. Hun eerst nog zo onvriendelijke gezichten begonnen zelfs te stralen.

‘De goden zij dank!’ riep de man die kennelijk hun aanvoerder was. Hij verborg het pikhouweel waarmee hij daarnet nog dreigend liep te zwaaien haastig achter zijn rug. ‘De goden zij dank! Het is de hekser zelf! We hoorden dat u in de buurt was en waren al van plan u te laten halen. En nu verschijnt u hier zelf, als een geschenk uit de hemel!’

Preston Holt rechtte zijn rug in zijn zadel. ‘Dat is mijn gewoonte,’ zei hij. ‘Uit de hemel vallen als een geschenk voor wie mijn hulp nodig heeft. Daar ben ik hekser voor.’

De delvers hadden intussen gezelschap gekregen van een paar luid weeklagende vrou00wen. Het rumoer werd steeds luider, iedereen schreeuwde door elkaar heen. Preston Holt hief zijn hand en vroeg om stilte. Het duurde even voordat hij er wijs uit werd wat er aan de hand was en wat de delvers en hun vrouwen van hem wilden.

‘We hebben een hekser nodig, een hekser!’ riep de aanvoerder, die nu weer met zijn houweel stond te zwaaien. ‘Die onderaardse monsters hebben een jongetje van ons de berg in gesleept. Ze hebben hem aangevallen en gegrepen en meegesleurd, hun hol in. Wie anders kan hem redden dan u?’

‘Nog geen twee weken geleden,’ zei Holt, ‘heb ik jullie gewaarschuwd uit de buurt te blijven van deze schachten hier. Of niet soms? Als jullie de berg in willen, doe dat dan in godennaam vanaf de andere kant, zei ik. Er is dus een jongetje meegesleept, de schachten in? Hoe oud is hij? Vijf? En hoelang geleden is dat gebeurd? Wat, eergisteren? En jullie waren van plán mij erbij te roepen? Nou, dan zijn jullie er vlot bij. Geralt, afstijgen.’

Preston Holt steeg af. Dat kostte hem de nodige moeite, zag Geralt. Het viel hem bovendien op dat hij trok met zijn linkerbeen. Holt gebaarde dat de jammerende vrouwen die hem omringden opzij moesten gaan. Hij overlegde even met de aanvoerder en trok vervolgens Geralt aan zijn mouw.

‘Wel, jonge hekser,’ zei hij. ‘We zullen deze arme mensen die te lijden hebben van de monsters moeten helpen. Ze hebben ons zojuist ingehuurd.’

‘Als de pesters dat jongetje eergisteren ontvoerd hebben, is het niet erg waarschijnlijk dat hij nog…’

‘Dat hij nog leeft? Inderdaad, dat valt te betwijfelen. Maar misschien vinden we… Hm… Misschien kunnen we zijn moeder de gelegenheid geven hem fatsoenlijk te begraven. Vanwaar die twijfels, jonge Geralt? Eerst aarzel je niet om de eer van een meisje te redden en haar belager af te slachten, en nu twijfel je?’

‘Wie zegt dat ik twijfel?’ Geralt haalde zijn schouders op. ‘Twijfelen? Ik? Geen sprake van.’


Op de berghelling bevonden zich nog resten van houten constructies, waarschijnlijk afwateringsgoten. Ook was er een gedeeltelijk ingestorte mijningang die naar de peilloze diepte erachter voerde.

‘Er is van deze mijn een adit bewaard gebleven,’ legde Holt uit. ‘Een bijna horizontale schacht die als toegang dient. Via die adit kom je bij een schuin omhooglopende verbindingsgang, een zogeheten strek. Die voert je naar de bovenste gang. Die is heel kronkelig omdat hij langs een volledig uitgeputte ader loopt. Hij heeft een heel stel vertakkingen die nog kronkeliger zijn. Je volgt de hoofdader; daar moet je niet van afwijken, anders verdwaal je in het labyrint. Op een gegeven moment is er aan je linkerhand een houten trap. Die neem je. Voorzichtig, het hout kan vermolmd zijn. Je gaat de trap af en komt via een helling bij een behoorlijk grote pijler, dat is een ruimte waar veel erts werd gewonnen. Die ruimte is gedeeltelijk uitgehouwen en gedeeltelijk een natuurlijke grot. Er zijn daar verbindingen met andere natuurlijke grotten, en ergens moet zelfs een doorgang naar buiten zijn, want er valt wat daglicht naar binnen. Niet veel, voor een normaal mens is het er stikdonker, maar jij hebt er genoeg aan met je mutantenogen met hun tapetum lucidum. De pijler loopt dood. Dat wil zeggen, er was een doorgang aan het einde naar een lager gangenstelsel, maar dat staat helemaal onder water. En nu komt het: die pijler is het hol van de pesters.

Ik wil het als volgt aanpakken,’ vervolgde hij. ‘Ik ga zelf niet naar beneden met mijn manke been. Daarom blijf ik in de adit. En daar ga ik de pesters terugpesten door een hoop herrie te maken. En dan komt het op jou aan. Jij vangt de pesters op die op mijn geschreeuw afkomen. En als je met ze hebt afgerekend, heb je kans om te vinden… wat je moet vinden. Met een beetje geluk. Geluk dat ik je van harte toewens, jongen. Glückauf.’

‘Misschien,’ opperde Geralt aarzelend, ‘moeten we eerst op onderzoek…’

Holt fronste. ‘Aha, ik begrijp het. Maar nee, er valt niets te… onderzoeken. Drink je elixer, houd je medaillon vast met je hand en dan… de schacht in.’

‘Met alle respect,’ mompelde de leider van de delvers, die naast hen stond, ‘deze jongeman hier is nog wel érg jong… Speelt hij dit klaar? Eigenlijk hadden we gedacht, meneer Holt, dat u zelf…’

Preston Holt draaide zich om en keek hem aan. De delver kromp ineen, mompelde iets en zweeg.


De pijler was hoog, Geralt kon met gemak rechtop lopen. Overal sijpelden waterdruppels langs de wanden; afgezien van het druppelende water was er niets te horen. Hij begon sneller te lopen, want hij wilde zo snel mogelijk bij de helling zijn, voordat Holt zoals beloofd herrie ging staan maken in de mijngang die naar buiten voerde.

In de wanden bevonden zich diepe holtes op plekken waar erts was uitgehakt en druipsteenachtige spelonken. In een van die spelonken zag hij een vreemd bakstenen bouwsel, of liever gezegd de resten ervan.

Geralt kon niet weten dat dit de overblijfselen waren van een cultusplaats. Hij wist ook niet dat de mijnwerkers langer dan wie ook waren blijven geloven in de goden. Hun werk stelde hen voortdurend bloot aan grote gevaren en ze wilden geloven dat er een voorzienigheid was die over hen waakte en dat hun gebeden hen zouden verzekeren van een veilige terugkeer uit de mijn. Het valt niet moeilijk te raden dat hun gebeden vruchteloos waren; de instortingen en mijngasexplosies troffen de vromen precies even vaak als de ongelovigen. Toch bleven de kompels gelovig, ze bleven hun heiligdommen bouwen, kaarsen branden en bidden. Heel lang. Maar niet eeuwig. Zoals gewoonlijk trok het gezond verstand uiteindelijk aan het langste eind.

Opeens begon de pijler omlaag te lopen – hij was al bij de ondergelopen doorgang naar beneden. Geralt bleef staan om te luisteren, maar nog steeds hoorde hij niets behalve druppelend water. Totdat het begon.


Uit het donker suisde een grote steen op hem af die zijn hoofd letterlijk op een haar na miste. Er volgden meer stenen, en sommige troffen doel. Een steen raakte Geralts hoofd en deed hem wankelen. De pesters vielen hem van alle kanten aan, als razenden huilend, blaffend, krabbend en bijtend.

Het viel onmogelijk te raden hoeveel het er waren, daarvoor bewogen ze zich te snel om hem heen. Geralt trok zijn zwaard uit de schede, alleen maar om het meteen te verspelen. Twee van de monsters maakten het hem onmogelijk zich te verroeren, een derde sloeg het wapen met een groot rotsblok uit zijn hand. Het monster hief het buitgemaakte zwaard op en loeide triomfantelijk, waarbij het zijn hondenmuil opensperde. Maar hij had te vroeg gejuicht; Geralt smeet zijn twee aanvallers van zich af, greep een steen en trof het monster pal op zijn tanden. Hij liet het zwaard vallen. Geralt maakte een sprong, had het wapen gegrepen voor het de grond raakt en doodde het monster dat nog stond te worstelen met de steen die vastzat tussen zijn tanden. Met twee snelle houwen doodde hij er nog twee en rende toen terug naar de trap. Achter zijn rug klonk een razend geblaf en opnieuw vlogen er stenen door de lucht – en weer troffen sommige doel. Een ervan raakte zijn achterhoofd en hij zag sterren, een vuurwerk dat de pijler deed baden in het licht. Een tweede steen raakte zijn lende en smeet hem bijna omver. Twee keer slaagden pesters erin hun tanden in zijn kuiten te zetten, maar zijn leren laarzen voorkwamen dat hij serieuze verwondingen opliep. Een van de monsters sprong op en beet hem in de onbeschermde huid boven de knie. Geralt doodde al rennend zijn aanvaller.

Onder een regen van stenen bereikte hij de trap, klom omhoog, rende door de strek, verliet via de adit de mijn – en verloor het bewustzijn.


‘Kijk eens aan,’ hoorde hij. ‘Je bent eruit gekomen. En niet eens zo ernstig gewond. Je bloedt flink op een paar plaatsen, maar het spuit er niet uit. Niet slecht. Ik ben onder de indruk.’

Preston Holt torende boven hem uit, kluivend op een kippenbout. ‘Wat is dít nou?’ stamelde Geralt zonder overeind te komen.

‘Wat is dít nou? Jij zou bij de adit blijven. Herrie maken. Ze afleiden…’

‘Echt?’ Holt gooide het afgekloven bot weg. ‘Ach ja. Sorry, helemaal vergeten.’

Geralt smoorde zijn vloek door zijn gezicht in de grond te drukken.

‘En zal ik je nog eens wat vertellen?’ Holt likte zijn vingers af. ‘We krijgen geen cent. Want het joch is terecht. Hij was gewoon op sjouw en de delvers gaven meteen de pesters de schuld. Kom overeind, jonge Geralt. Hekser Geralt. Wacht, ik help je. Kun je lopen? Dan gaan we. Zoals ik al zei, betaling zit er niet in. Maar we krijgen eten en onderdak voor de nacht. De meisjes zullen je wonden verzorgen. En als je er eentje heel lief aankijkt is ze vast nog wel een beetje extra lief voor je.’

Ze liepen naar het kamp met zijn dampende ketels. Hekser Geralt kon amper een voet verzetten.

Mollige meisjes verzorgden zijn wonden en gaven hem eten. En beide heksers kregen een slaapplek, Holt in een tent, Geralt op een kar. Een van de meisjes kwam ’s nachts naar Geralt toe en was lief voor hem. Een beetje lief, niet meer dan dat, en ze verdween meteen weer.


Bij het aanbreken van de dag klom Geralt van de kar en begon zijn merrie te zadelen, nog steeds met een van pijn vertrokken gezicht. Holt kwam op hem afgelopen.

‘Waarom zo’n haast?’ Hij wreef in zijn ogen. ‘Wacht nog even. We mogen blijven ontbijten, en daarna gaan we.’

‘Wie zegt dat ik met jou op weg wil?’ gromde Geralt. ‘Misschien ga ik liever alleen.’

Holt leunde tegen een berk en keek naar de lucht. Die was blauw, er was geen wolkje te zien.

‘Ik begrijp je volkomen,’ zei hij. ‘Maar ik moest – ik benadruk: móést – je aan een test onderwerpen. Me ervan vergewissen of je berekend bent op je taken.’

‘Het had mijn dood kunnen worden.’

‘Maar je hebt het overleefd.’

‘Dat was dan niet dankzij jou. En daarom…’

‘Ik verzoek je,’ onderbrak Holt hem, ‘om in elk geval tot het middaguur samen met mij op te rijden. Wat neerkomt op zo’n vijf of zes mijl. Onderweg heb je tijd genoeg om lucht te geven aan je woede op mij en alles wat nuchterder te bezien. En dan heb ik een voorstel.’

‘En wat mag dat voorstel dan wel zijn?’ zei Geralt fronsend.

‘Dat hoor je over vijf of zes mijl. Om twaalf uur.’


Het was inderdaad bijna middag toen de hemel ineens leek te verduisteren. Het geruis van vleugels en een diep gekras vulden de lucht. Tientallen, zo niet honderden zwarte vogels vlogen klapwiekend op van de grond en van de hen omringende bomen.

‘Raven,’ verzuchtte Geralt. ‘Zoveel raven. Maar dat kan helemaal niet. Raven verzamelen zich niet in zwermen. Dat doen ze nooit!’

‘Klopt,’ beaamde Holt. ‘Zoveel raven bij elkaar, dat is ongekend. Ik sta zelf ook verbaasd. We hebben hier stellig te maken met een heel bijzonder fenomeen. En de plaats waar wij ons hier bevinden is ook bijzonder. Is je dat opgevallen?’

‘Een kruispunt.’ Geralt keek om zich heen. ‘Een plek waar wegen elkaar kruisen.’

‘Een symbolische plek. Vier wegen naar de vier windstreken. Een plek om te kiezen en om beslissingen te nemen. En dat is wat jou nu te doen staat, Geralt. Hekser Geralt.’

De raven streken neer op de bovenste takken van de bomen. Ze krasten en bekeken de beide ruiters belangstellend.

‘Drie van deze wegen, de onze inbegrepen, zijn de wegen van de eenzame hekser. Het lot waar jij voor koos toen je het Hekserse Slot Kaer Morhen verliet om de wijde wereld in te trekken. Kies je voor een van die drie wegen, maak je die keuze, dan scheiden onze wegen hier. Maar als je de vierde weg kiest, luister dan naar mijn voorstel.’

De raven maakten hun krassende en klokkende geluiden.

‘Ik ben, zoals je al gemerkt hebt, niet meer de jongste. Je zou zelfs verbaasd zijn als je hoorde hoe oud ik ben. Verder loop ik, iets wat onmogelijk te verbergen valt, behoorlijk mank. Mijn dagen van hekserse roem liggen al in een grijs verleden. Ik trek er niet meer op uit en, om het maar eens poëtisch te zeggen, het blank van mijn zwaard verjaagt niet langer de duisternis. Maar die duisternis bestaat, en nog altijd waren ’s nachts de monsters rond. Jij kunt ze weerstaan en ze overwinnen. De mensen die door de monsters bedreigd worden, wachten op jouw hulp.

Maar ik zit hier uit te weiden terwijl jij op mijn voorstel wacht. Welnu, hier komt het: ik stel je voor om samen te werken. Ik was hier in Kaedwen bekend en dat ben ik nog steeds, ik heb nooit om opdrachten verlegen gezeten. Ook nu nog roepen mensen mijn hulp in. Hulp die ik hun niet langer kan bieden. Maar jij kunt dat wél. Ik heb je geobserveerd en ik zeg je dit: Geralt, word mijn erfgenaam en opvolger. Kom bij mij wonen in plaats van hongerig langs de wegen te zwerven. Maak gebruik van mijn reputatie en je zult werk in overvloed hebben. En na gedane arbeid heb je een plek om naar terug te keren. En te overwinteren. En ik… ik zal blij zijn dat iemand mijn werk voortzet. En ook, ik zal er niet omheen draaien, dat iemand een steun voor mij is op mijn oude dag.

Je hoeft niet meteen te beslissen. Voorlopig is het genoeg als je niet alleen verder rijdt maar mij nog een poosje gezelschap houdt. Akkoord?’

‘Ik zal erover nadenken.’

‘Op weg dan maar. Dan laten we dit kruispunt aan de raven.’ De raven deden hun krassend uitgeleide.


LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in

Davey Cobben
Davey Cobben
Davey is de fantasywereld ingetrokken door grootheden als Terry Brooks, Raymond E. Feist en Robert Jordan. In de loop van de jaren verslond hij vele fantasyboeken, maar de epische fantasy blijft toch altijd een bijzondere plek in zijn hart hebben.

Gerelateerde artikelen

BoekenBoeken

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

Schrijf je in voor de FantasyWereld nieuwsbrief en blijf op de hoogte van het laatste nieuws en onze winacties

Recente reacties

CozyFantasy.nl

Interviews, artikelen, recensies en winacties rondom cozy fantasy